Ik zit op het strand
rulle korrels vloeien van mijn hand.
Ik speel met het zand zonder gedachten
en zit op niemand meer te wachten.
Ik tracht ze aan mij te binden,
als ware zij mijn nieuwe vrinden.
Doch het waren losse korrels zand
die vloeiden van mijn hand.
Bij het ruisen van de zee
neemt de wind de korrels mee.
Een meeuw krijst hoog in de lucht
alsof ook zij al voor mij vlucht.
De golven rollen op mij toe,
als waren zij het deinen moe.
Zij vloeien uit op het natte strand
en vermengen zich met het rulle zand.
Zij nemen de korrels mee
naar de bodem van de zee,
waar ik ze nooit zal vinden.
Zo verloor ik al mijn vrinden.
Als dan de wind toeneemt in kracht
vertoont hij samen met de zee zijn macht,
om het rulle zand te overspoelen.
`t Krijsen van de meeuwen klinkt als joelen.
Het strand word nu bedolven
door bulderende golven.
Ik kan niet meer blijven staan
en besluit dus maar te gaan
Dolf de Jong
www.dichteronderdemolen.eu