‘t Was een jongen van zo’n achttien jaar
met ‘n slobbertrui en donker haar
voor de medemensen stond hij klaar
hij kreeg alles voor elkaar.
Hij liep vooraan in de politiek
deed aan voetbal en aan atletiek
hield van cabaret en van mimiek
en van rock&roll muziek.
Maar hij was eenzaam en alleen,
nergens kon hij heen.
Later ging hij als student op pad
van z’n vader kreeg hij centen zat
en hij dacht dat hij ‘t gevonden had
op z’n kamers in de stad.
‘s Avonds zat hij in ‘n schommelstoel
en hij rookte vaak een hele boel.
en de drank gaf hem zo’n vrij gevoel
alles werd dan heerlijk zwoel.
Aan ‘t geloof had hij nooit veel gedaan
want hij dacht: dat komt er niet op aan
daar begin ik later wel eens aan
en hij schoof het van de baan.
Maar een jongen bij hem uit de straat
zei: “Je speelt met vuur,
straks is ‘t te laat.
‘t Is hoog tijd dat je luistert
naar mijn raad en in God geloven gaat.
Hé, erken je zonden,
want nu ben je gebonden
God vergeeft je zonden
als je Hem hebt gevonden.
Maar hij zei: “Vlieg op voor mijn part”
en z’n innerlijk werd toen verhard.
En een leeg gevoel bleef in z’n hart,
‘t was van binnen hol en zwart.
En hij bleef eenzaam en alleen
nergens kon hij heen.
En hij bleef eenzaam en alleen,
niemand om zich heen.