Kalm maar aangedaan
blik ik over de Indische oceaan
om mij heen
is alles zeer sereen.
 
Een oceaan zo glad als een laken
met alleen deze rots als baken
die alle geweld kan weerstaan
zelfs van een woeste oceaan.
 
Meeuwen scheren over `t water
of stijgen op met zacht geklater
in deze rust hier om mij heen
denk ik terug aan het geween.
 
Aan de doodsstrijd die velen voerden
aan de golven die hen ontvoerden
medogenloos hadden zij toegeslagen
met een kracht waarin zij niets en niemand ontzagen.
 
Golven zo hoog als huizen
die alles deden vergruizen
die golven bedolven met grote kracht
de witte stranden van smaragd.
 
Geen mens was tegen hen bestand
wie, oh wie had hierin toch de hand
is dit de draaideur der natuur
wars van enige menselijke dressuur.
 
Moeten wij mensen steeds weer leren
de natuur als grootmacht te accepteren
geen Deltawerk is tegen haar bestand
als zij zich stort op mens en land.
 
Weer heeft de oceaan zichzelf getemd
en is alles door een serene rust omklemd
goudgeel glinsterend door het avondrood
mijn ontzag voor haar is onmeetbaar groot.

Dolf de Jong